donderdag 6 december 2018

Kisangani kruipt uit een diep dal.







Een indringende reportage uit 2003 van de Belgische krant De Standaard,
door Walter Zinzen - 15 november 2003.



REPORTAGE. Kisangani 

kruipt langzaam uit een 

bijzonder diep dal



Vorig jaar bezocht de oud-VRT-journalist Walter Zinzen Kisangani, de grootste stad
van Oost-Congo. Hij schetste er een grimmig beeld van een stad die door oorlog,
honger, armoede en corruptie haast geen toekomst meer leek te hebben. Toen hij
onlangs terugging, stelde hij vast dat het 'normale' leven zich, dankzij het broze
Congolese vredesproces, heel langzaam herstelt. Maar de armoede blijft stuitend:
"Drie vierde van de bevolking leeft onder de armoedegrens.''

JE HOUDT HET niet voor mogelijk: het grauwe, grijze, vieze, vuile, vale Kisangani wordt waarachtig weer fleurig. Gevelschilders toveren de stad om in een zee van helle kleuren. Opdrachtgevers zijn drie mobiele-telefoonmaatschappijen, die van de hereniging van Congo gebruik maken om in alle steden een agressieve reclamecampagne te voeren. Hun succes is enorm.

Niet langer dan drie maanden geleden was Kisangani, de grootste stad van Oost-Congo, zo goed als afgesneden van de rest van de wereld. Nu heeft iedereen die het kan betalen, een gsm op zak, waarmee de hele dag driftig wordt gebeld. Ook op het Internet storten de inwoners van Kisangani zich als uitgehongerde leeuwen. De tarieven zijn nochtans torenhoog, want alles gaat per satelliet, zelfs de lokale verbindingen. Maar het is vooral psychologisch een belangrijke zaak.

Toen in 1998 de 'eerste wereldoorlog op Afrikaans grondgebied' uitbrak tegen de toenmalige president, Kabila de Oude, kwam Kisangani onder het gezag van de rebellenbeweging RCD. Die had haar hoofdkwartier in het duizend kilometer verderop gelegen Goma, aan de grens met Rwanda. Vijf jaar lang voelden de mensen van Kisangani zich van God en de wereld verlaten: geen communicatie met de buitenwereld, geen mogelijkheid om te reizen, zelfs de scheepvaart op de Congostroom werd door de rebellen en hun Rwandese beschermheren onmogelijk gemaakt. Russische Antonov-vrachtvliegtuigen waren het enige tastbare bewijs dat er ook buiten Kisangani nog leven was.

Toen in augustus vorig jaar eindelijk een overgangsregering onder leiding van president Kabila de Jonge werd gevormd, waarin ook rebellen van allerlei slag zitting namen, ging voor Kisangani letterlijk de hemel open: daar zorgden niet alleen de satellieten voor, ook de lijnvluchten op Kinshasa en andere steden werden hersteld, en er legden ook weer schepen uit de hoofdstad aan in de haven.

Ook het politieke isolement werd doorbroken: de internationale gemeenschap is opnieuw fysiek aanwezig. Zo komt het dat ook België zijn steentje bijdraagt aan de verfraaiing van de stad. De ministers Michel en Verwilghen hebben vorige maand in een keurig opgeknapt gebouw (waar ooit het Belgische Agence Maritime Internationale heeft gezeten) officieel een filiaal van de Belgische ambassade geopend. Over afzienbare tijd moet het een heus consulaat worden, en ook de officiële Belgische ontwikkelingssamenwerking zal er een plek krijgen. In heel Kisangani wappert maar één buitenlandse vlag: de Belgische driekleur. Het is ironisch: in Kisangani, ooit het bolwerk van het Congolese nationalisme, waar Lumumba zijn eerste en zijn grootste successen heeft geboekt, wordt de gewezen kolonisator met open armen ontvangen.

Als we op een avond in een vrolijk gezelschap terechtkomen, wordt tot onze stomme verbazing uit volle borst de Brabançonne aangeheven. Maar een paar dagen later vraagt ons een verbitterde jonge vrouw, van wie de zoon door Rwandese militairen is omgebracht: ,,Waarom hebben de Belgen ons zo lang in de steek gelaten? Waarom hebben ze niets gedaan om het moorden en plunderen hier te stoppen?''

HOE SNEL DE veranderingen ook gaan, de herinnering aan vijf verschrikkelijke jaren is inderdaad niet in een paar maanden weg te vegen. De heropening van de Congostroom voor de bevoorrading van de stad heeft maar heel beperkte gevolgen. Vele producten zijn wel goedkoper geworden omdat ze niet meer per vliegtuig aangevoerd hoeven te worden, maar er is domweg onvoldoende koopkracht.

,,Naar schatting drie vierde van de bevolking leeft onder de armoedegrens, met een gemiddeld inkomen per dag en per persoon van minder dan een halve euro'', zegt Jules Likunde, een man die in allerlei organisaties actief is om de ergste noden te lenigen. Met primitieve middelen probeert hij bijvoorbeeld ondervoede baby's en kinderen op te vangen in hulpposten. Maar hij heeft niet kunnen verhinderen dat in een van die posten in een maand tijd dertien kinderen van honger zijn gestorven.

Een van de oorzaken van de extreme armoede is het ontbreken van economische activiteiten van enige betekenis. De voorwaarden voor een heropleving zijn (nog) niet vervuld. Raymond Mokeni was in de jaren tachtig een goed boerende industrieel, maar tijdens de afgelopen oorlog zijn al zijn bedrijven in het binnenland leeggeplunderd en is zijn wagenpark gestolen.

,,Hoe zou u willen dat ik opnieuw begin?'' vraagt hij bitter. ,,Vijf jaar lang heb ik niet kunnen werken. Eigen middelen om mijn activiteiten opnieuw op te starten, heb ik niet, staatssteun is uitgesloten en de internationale gemeenschap laat ons stikken. Voor mij en mijn collega's is er zelfs geen straaltje hoop meer.''

Hetzelfde geluid bij Sotexki, een reusachtige textielfabriek die ooit werd opgericht om de plaatselijke katoenproductie te verwerken. In haar gloriedagen verschafte ze meer dan 2.000 arbeiders werk, nu nog 270, voor een deel dan nog dagloners. Ze verdienen 50 eurocent, waarmee ze een halve fles bier of drie eieren kunnen kopen. De vaste arbeiders hebben op papier een minimuminkomen van 50 euro per maand, maar het bedrijf is niet in staat dat bedrag ook uit te keren.

,,We krijgen onze producten gewoon niet verkocht'', zucht directeur Jean Mukandama. ,,De mensen hebben er het geld niet voor. Bovendien worden onze ontwerpen gejat, in Thailand nagemaakt en hier tegen dumpingprijzen op de markt gegooid. Daar kunnen we niet tegenop.''

De armoede onder de bevolking heeft nog een tweede oorzaak: al zes jaar lang worden de overheidsdienaren niet meer betaald. Leerkrachten, artsen en verpleegkundigen in ziekenhuizen, ambtenaren, soldaten en politieagenten krijgen geen salaris. Voor leerkrachten en artsen werd een 'premie' ingesteld: een klein bedragje dat door de ouders van de leerlingen en de patiënten wordt betaald. Maar voor de anderen is er helemaal niets.

Noodgedwongen schakelen de mensen dus over op overlevingsstrategieën. Op dat vlak loopt de faculteit wetenschappen van de plaatselijke universiteit voorop. Het is al veertien jaar geleden dat de Vlaamse hoogleraar Hugo Gevaerts, die toen decaan van de faculteit was, een project begon dat zowel de voedselvoorziening moest verbeteren als het omringende woud moest beschermen. Na zijn vertrek hebben zijn Congolese collega's het werk op waarlijk schitterende wijze voortgezet (met financiële steun van onder meer het Limburgs Universitair Centrum en de Internationale Rotary). In de moerassige gebieden rond de stad leggen ze rijstvelden en visvijvers aan, ze experimenteren met nieuwe, voedzame bananensoorten, en vooral: ze hebben de kweek van varkens en konijnen ingevoerd. Aan de Belgische ontwikkelingssamenwerking werd gevraagd het project over te nemen. Ondanks unaniem gunstige adviezen is dat nog altijd niet gebeurd. Men vraagt zich af waarom.

WIE NIET OP de Belgische zegen wacht, zijn de vrouwen van Kisangani. Zoals vrijwel overal in Afrika zorgen zij ervoor dat er überhaupt nog leven is in de stad. Neem nu mevrouw Ilunga, getrouwd, moeder van acht kinderen. Van beroep is ze inspectrice in het kleuteronderwijs. Onbezoldigd, want eigen leerlingen heeft ze niet en dus krijgt ze ook geen premie. Voorts studeert ze geschiedenis en is ze voorzitter van een vrouwenorganisatie. Ze is uiteraard ook huisvrouw en ze bewerkt haar eigen veldje op zo'n 10 kilometer van de stad. Die afstand legt ze dagelijks te voet af, in de brandende zon. Ze kweekt ook haar eigen varkens, zoals de faculteit wetenschappen het heeft voorgedaan. Maar de varkens lopen niet vrij rond: ze zitten in een put. Waarom?

Mevrouw Ilunga: ,,Om ze te beschermen tegen diefstal. Een varken of een geit kost algauw 30 euro, dat is een hele investering en dus een aanlokkelijke prooi voor dieven. Vaak worden die dieven en hun buit teruggevonden: het zijn meestal jongens uit de buurt. Als we er dan de politie bij halen, eist die 30 euro om ons eigen beest terug te kopen. Een beetje verderop werd een geit gestolen. Toen ze teruggevonden werd, had ze twee jongen geworpen. Ook toen eiste de politieman 30 euro; de twee jongen hield hij voor zichzelf. Wij vermoeden dat de politie zelf opdracht geeft om onze beesten te stelen. Zo zorgen ze voor hun eigen 'premie'.''

Stilaan groeit ook het besef -- eindelijk -- dat de Congolezen zelf de handen uit de mouwen moeten steken.hier René Ngongo is categorisch: ,,Met het eeuwige bedelen moet het afgelopen zijn. Wij willen self-supporting worden.'' Ngongo is voorzitter van een samenwerkingsverband van Congolese ngo's die vooral economische activiteiten willen stimuleren. ,,Wij werken met microkredieten die steeds opnieuw worden uitgekeerd. Het uitgeleende bedrag moet immers worden terugbetaald, zodat iemand anders ermee kan worden voortgeholpen.''

Hoe belangrijk die kleine bedragen zijn, toont Ngongo aan met het volgende voorbeeld: ,,Een maman vertrekt 's ochtends naar de markt zonder 1 Congolese frank op zak. Bij een groothandelaar wil ze een zak rijst kopen om die door te verkopen. Dat kan dus alleen op krediet. In plaats van de normale prijs van 30 euro zal ze 40 euro moeten betalen. Als ze dan na twee of drie dagen hard werken de leverancier betaald heeft, houdt ze hooguit nog een euro of twee over. Als ze bij ons komt, krijgt ze meteen 30 euro, daarmee kan ze haar rijst tegen de normale prijs inkopen. Haar winst bedraagt dan 10 euro of meer, ze is in staat om de lening terug te betalen en ze kan op eigen kracht verder.''

Een mooi verhaal, dat wel. En waar is het ook. Maar als we een van de verkoopsters opzoeken die een microkrediet van Ngongo hebben gekregen, blijkt het om de vrouw van een vice-gouverneur te gaan. Begrijpelijk is het wel: wie iets wil verwezenlijken, doet er beter aan de gezagsdragers te vriend te houden. En die gezagsdragers zijn nog altijd dezelfde als vroeger. Ook na de hereniging wordt Kisangani en een groot deel van de Oostprovincie -- waarvan het de hoofdstad is -- 'geregeerd' door lieden van de RCD, de voormalige rebellenbeweging. Dat wil zeggen dat op alles en nog wat belastingen worden geheven, ook op de verkoop van diamanten, bijvoorbeeld. Maar niets daarvan komt de bevolking ten goede. De RCD zorgt uitsluitend voor zichzelf.

OP 31 OKTOBER werd in Kisangani het nieuwe academisch jaar voor heel Congo geopend. Een symbolische geste om de hereniging van het land nog eens extra in de verf te zetten. Dat is letterlijk te nemen: ook het 'amfitheater' waarin de plechtigheid plaatsvond -- een 'gift' uit de Mobutu-tijd -- is in nieuwe frisse kleuren gestoken. Door een telefoonmaatschappij, uiteraard.

Een van de vier vice-presidenten was speciaal voor de gelegenheid uit Kinshasa overgekomen. Als hij de moeite had genomen zijn neus even buiten Kisangani te laten zien, dan had hij zelf kunnen vaststellen dat er van hereniging in het binnenland nog geen sprake is. De weg naar Bafwasende bijvoorbeeld, een diamantcentrum op 270 kilometer van Kisangani, is nog altijd in tweeën gedeeld. De eerste helft van de weg wordt gecontroleerd door militairen van de RCD, de tweede door hun voormalige vijanden van de MLC, de beweging van de huidige vice-president Bemba. Beide legers hebben wegversperringen opgericht, beide eisen tol van de passanten, meestal boeren op de fiets.

Bafwasende zelf lijkt op een bezette stad. De MLC-soldaten controleren elke straat en elke weg. Drie á vier keer per week landt op het vliegveldje een Antonov van de maatschappij Mango Mat. Het toestel wordt omsingeld door militairen om te beletten dat pottenkijkers zien wat er gebeurt. Maar bronnen bij de Monuc (de troepenmacht van de Verenigde Naties) zijn formeel: de Antonovs smokkelen diamanten naar Butembo, vanwaaruit ze naar buurland Uganda en verderop naar onder meer Antwerpen worden geëxporteerd. Aan de plundering van de Congolese grondstoffen is dus nog geen einde gekomen. Bemba combineert zijn functie als vice-president in Kinshasa ongegeneerd met die van plunderende krijgsheer.

Op zo'n 150 kilometer van Bafwasende ligt een ander mijncentrum: Opienge. Daar zijn de Maï-Maï dan weer de baas, een militie die met de troepen van Bemba al menig conflict heeft uitgevochten, met telkens dezelfde inzet: de controle over de diamanthandel. De gevechten, zo vrezen de Monuc-waarnemers, kunnen elk ogenblik opnieuw opflakkeren.

President Kabila lijkt zich van het gevaar bewust: hij heeft een Maï-Maï-generaal benoemd tot militaire commandant van de Oostprovincie. Het is zijn opdracht de wegversperringen op te ruimen en de militairen van allerlei pluimage naar hun kazernes terug te sturen. Maar hoe kan zo'n man zijn gezag vestigen over militairen die gisteren nog zijn bitterste vijanden waren? Het leger in Kisangani zelf staat nog altijd onder leiding van een zekere kolonel Séraphin, een Rwandees. Rond de stad ligt een gordel van militaire kampen van de RCD, maar de bevelvoerende officieren zijn Rwandezen. Of beter gezegd: het zijn 'Congolezen met een Rwandees uiterlijk', zoals de officiële versie luidt.

Maar er is meer. De openlijke dreiging met een nieuwe rebellie is niet afgenomen, integendeel. Kolonel Laurent, nog zo'n 'Congolees met een Rwandees uiterlijk' zou, zo vermoedt de Monuc, met een onbekend aantal gewapende lieden verdwenen zijn naar de Masisistreek, in Kivu, om er een nieuwe opstand voor te bereiden (Laurent wordt verantwoordelijk geacht voor de slachtpartij in Kisangani op 14 mei vorig jaar, toen meer dan 200 mensen werden vermoord ). Ook generaal Bora, die eerder al eens geprobeerd had voor zichzelf te beginnen, zou een militie trainen op een eiland in het Kivumeer. Bora, bij verstek ter dood veroordeeld wegens zijn vermoedelijke aandeel in de moord op Kabila de Oude, werd in augustus na een hevig gevecht, waarbij 20 mensen omkwamen, in Kisangani gearresteerd, maar daarna weer vrijgelaten.

Een ding is duidelijk: die heren kunnen niets ondernemen zonder de stilzwijgende steun van Rwanda, dat tot nader order een belangrijke speler blijft in heel Oost-Congo. Rwanda blijft dreigen met een nieuwe bezetting zolang niet alle Interahamwe zijn opgepakt. (Interahamwe is de naam van de beruchte militie die in 1994 mee de volkenmoord in Rwanda heeft uitgevoerd en nadien naar Congo is gevlucht.) ,,Maar in feite'', zegt Raymond Mokeni, ,,bedoelen ze met Interahamwe: ons goud, onze diamanten, ons hout.''

Rwandese soldaten hebben zich in elk geval de afgelopen vijf jaar in Oost-Congo aan verschrikkelijke misdaden schuldig gemaakt. Het is onduldbaar dat Rwanda het fragiele vredesproces nog een keer zou komen verstoren. Als het minister Louis Michel ernst is met zijn steun aan dat vredesproces, dan moet de Rwandese president Kagame onder druk worden gezet met het enige middel waarvoor hij gevoelig is: het stopzetten van alle kredieten. Ook de VS en de andere grote donoren van Rwanda moeten dat middel hanteren. Kagame loven en prijzen, zoals onze minister van Buitenlandse Zaken doet, is zoveel als spuwen op het graf van de drie miljoen onschuldige doden die in Oost-Congo zijn gevallen. En van wie de nabestaanden zich blijven afvragen: ,,Waarom hebben de Belgen ons in de steek gelaten?''

Geen opmerkingen:

Een reactie posten